“Verdomme, personeelsparking!”, riep Mark en liet zijn vrouw en bewusteloze dochter achter in de ziekenhuiskamer. Terstond was hij ook vergeten dat hij had aangeboden om koffie en water te halen voor hem en zijn vrouw. Terwijl hij door de in kunstlicht gehulde gangen liep, bleven er hysterische gedachten door zijn hoofd spoken.
Hulpeloosheid laat zich makkelijk verdingen door woede en nu dacht Mark echt wel een reden te hebben gevonden om kwaad te zijn. Eerst was er die onbekende wagen die plots opdook vanuit het niets. Hij begreep eerst niet wie dat kon zijn, maar had direct gesnapt daar ze allebei de ziekenwagen volgden. Samen reden ze even later de bezoekersparking van het ziekenhuis op en de andere wagen parkeerde zich vlakbij het gebouw. Toen had Mark er zich geen vragen bij gesteld. Een paar ogenblikken eerder had hij pas de link gelegd tussen die onbekende wagen en de plaats waar de personeelsparking zich bevond. Vanuit het vensterraam van de ziekenhuiskamer had hij immers een mooi overzicht over de parkeerplaats.
Een kermende patiënt werd in zijn bed door drie verpleegsters vanuit de lift de gang in geduwd. Mark bleef even langs de zijkant staan om de doorgang vrij te houden. De jongste verpleegster keek hem glimlachend aan. Hij probeerde terug te knikken, maar kon de energie niet opbrengen. Hij voelde zijn hersenen bonzen in zijn schedel, af en toe afgewisseld met een priemende pijn die zich doorheen zijn ganse lichaam wrong. Hij herinnerde zich nog hoe hij eerder die avond naar de spiegel in de badkamer had staan staren. Zijn voorkomen zou er alvast niet op verbeterd zijn. Bloeddoorlopen ogen met grauwe opgezwollen wallen eronder. Een monster, zo voelde hij zich. Een beest dat zich compleet in de vernieling aan het storten was.
En dan was er natuurlijk die brief. Het was pas toen hij die uit zijn broekzak haalde, dat de puzzelstukjes een beetje in elkaar leken te vallen. Hij had er niets over tegen zijn vrouw verteld, maar had een sterk vermoeden dat ook zij verrast zou opkijken mocht ze te weten komen wat hij zojuist had ontdekt.
“Kan ik mevrouw Vandermeulen even spreken, alstublieft?”, vroeg hij nadat hij aan de balie van de afdeling traumalogie was gearriveerd. Dezelfde verpleger die hen een paar uur geleden samen met hun gewonde dochter naar de kamer had begeleid, keek op van zijn computerscherm.
“Excuseer, meneer?”
Mark herhaalde de vraag.
“Is mevrouw Vandermeulen patiënt op deze afdeling?”, vroeg de verpleger vriendelijk.
“Neen, sorry, zij is dokter hier. Ik had haar graag even gesproken.”
“Ik ken helemaal geen dokter Vandermeulen, meneer. Maar ik denk dokter Sanders jullie meisje heeft onderzocht. Zal ik eens checken of ik hem kan bereiken?”
“Neen, dat is het niet”, antwoordde Mark lichtjes geïrriteerd. “Haar naam is Els Vandermeulen en ik ben zeker dat ze in dit ziekenhuis werkt. Kan je haar nummer niet opzoeken? Ze is een collega van mijn vrouw en…”
“Sorry meneer, maar ik kan je spijtig genoeg niet helpen. Als het niets met de behandeling van je dochter te maken heeft kan en mag ik geen…”
“Zocht je mij?”, vroeg plots een stem achter Mark. Het was Els die daar, in exact dezelfde kleding als toen ze eerder die avond hun huis had verlaten, naar hem stond te kijken. Mark voelde de woede weer in hem opborrelen. Zijn hartslag steeg en zijn hoofdpijn zette een nieuwe aanval in. Hij liep naar haar toe. Nog voor hij voor haar stond, barste hij los in een waterval van beschuldigende vragen.
“Wat doe jij hier, verdomme? En waarom zat je daar in die berm te wachten? En wat weet jij hier meer van?”, riep hij terwijl hij de brief voor haar neus duwde. “Waarom is een brief die in onze bus belandt, geadresseerd aan mevrouw Els Vermeulen? Wat voer jij eigenlijk in je schild?”
Els zette onbewust een stap achteruit. Ze was duidelijk ontdaan door Mark’s plotse tirade.
“Ik, ik…”, probeerde Els nog te antwoorden, maar bedacht zich en bood aan om ergens rustiger te gaan zitten. Samen liepen ze naar de koffiekamer en gingen recht tegenover elkaar zitten aan een tafeltje.
“Ik begrijp dat je overstuur bent, Mark. Maar er is helemaal niets om ongerust over te zijn, geloof me. Zo een verhuis gaat echt niet in je koude kleren zitten en ik denk dat ik mezelf daarstraks serieus overschat heb. Pas toen ik in de wagen kroop, voelde ik de vermoeidheid echt opduiken. Ik heb nog geprobeerd om een stukje verder te rijden, maar toen dit meer lukte, besloot ik me maar even aan de kant te zetten. Even later werd ik wakker door sirenes, en je kent het vervolg.”
“Waarom ben je ons dan niet direct komen opzoeken in het ziekenhuis?”, vroeg Mark met nog een sprankel ongeloof in zijn stem.
“Ach, ik dring me sowieso al teveel bij jullie op…” Ze pauzeerde even en keek recht in de ogen van Mark, die op zijn beurt zijn blik afwende en met zijn hand vermoeid over zijn slapen streek. “Jullie waren waarschijnlijk beide helemaal overstuur. Toen ik van dokter Sanders vernam dat de situatie redelijk stabiel bleef, was ik gerustgesteld en besloot jullie even tot rust te laten komen.”
“En dan besloot je nu dat het tijd was om toch eens langs te komen?”
“Inderdaad.”
“En die brief?”
“Dat wou ik jullie al een tijdje geleden vertellen, maar het kwam er nooit echt van. Ik ben namelijk de vorige huurder van jullie huis.”
Het werd stil in de koffiekamer. Els probeerde onberoerd voor zich uit te blijven kijken. Mark duwde met beide handen tegen zijn ogen alsof hij zo de vermoeidheid kon wegduwen. Hij probeerde deze nieuwe informatie te verwerken, maar het leek hem amper te lukken.
Had hij toen opgekeken dan had hij misschien het zweetdruppeltje gezien dat langzaam van Els’ gezicht naar beneden droop.
Wordt vervolgd...
Comments