De kast - een vervolgverhaal (deel 6)

By Geert, 11 December, 2010

Het ging allemaal zo snel. Nadat Petra hun dochtertje uit zijn armen had genomen om eerste hulp te bieden, greep hij naar zijn gsm om de hulpdiensten te bellen. Het kostte even wat tijd om het correcte adres van hun nieuwe huis te herinneren: “Mulheide 12, het laatste huis aan de linkerkant.” De emmers waren al uitgepakt, dus nam hij vlug de meest propere beet en vulde hem aan het aanrecht met warm water. Bij gebrek aan beters greep hij naar een keukendoek en gooide die in de dampende emmer.


“Nog iets nodig?”

“Neen, zo zal het wel gaan”, antwoordde Petra terwijl ze de handhoek stevig tegen het hoofdje van Sofie drukte. “Ze is weer een beetje rustiger, maar het bloeden wil maar niet stoppen. ”

“Ik denk dat ik de ambulance al hoor.”

“Goed, volg jij met de auto?”

“Ok”, antwoordde Mark kort, blij dat hij iets om handen zou hebben. Hij was nu niet meer in staat om zelf beslissingen te nemen en liet liefst alles aan zijn vrouw over. Zij had immers een medische opleiding en was beter bestand tegen dit soort stressituaties. Hij liep alvast naar de voordeur om de ambulanciers binnen te laten. Het flikkerende blauwe licht wrong zich door de deuropening de kamer in.

Terwijl de twee mannen in groene jassen zich over zijn vrouw en dochter ontfermden, besefte Mark dat zijn autosleutels nog op zijn nachtkastje lagen. Hij liep vlug de trap op en de gang door voorbij de kamer van Sofie. De lamp midden in de kinderkamer zwaaide nog zachtjes heen en weer. In hetzelfde ritme dansten de schaduwen ongestoord over het speelgoed in de kamer. De omvergegooide grote teddybeer lag hulpeloos onder zijn houten stoeltje. Het tapijtje, bedekt met spatten bloed, lag verschrompeld onder het kinderbed. De duisternis achter de opengebroken kastdeur werd amper tegengehouden door de magere gloed van de lamp.

De schim van Mark verscheen in de kamerdeur. In zijn handen hield hij een pak kleren voor zijn vrouw vast. Zelf had hij, nadat hij zijn sleutels had gevonden, vlug nog andere kleren aangetrokken. Hij leek heel even Sofie’s kamer in zich op te nemen, maar schrok uit zijn roes door het geluid van een dichtslaande deur. Marks schakelde het licht uit.

De kamer werd weer gehuld in complete duisternis. Stil. Doodsstil.

Net toen hij de voordeur wou openmaken, viel zijn blik op de ingebouwde brievenbus. Een brief. Zonder nadenken greep hij het papier vast en stak het in zijn broekzak. De ziekenwagen vertrok net toen hij de voordeur weer op slot deed. Mark spurtte naar de wagen, want hij had geen enkel idee waar dat ziekenhuis zich bevond. Hij zou de ambulance wel moeten volgen. De wagen startte en Mark reed de oprit af. Toen hij de straat wou oprijden zag hij nog net de ziekenwagen om de hoek verdwijnen. Plots priemden twee lampen door het schemerduister en een andere wagen schoot de weg op. Die wagen had zich blijkbaar verborgen gehouden aan de kant van de weg.

Mark begreep hier niets van. Wie rijdt er op dit uur nog rond? Het leek bovendien wel alsof die onbekende wagen ook de ambulance volgde. Zij vermoeden werd bevestigd toen hij een kwartier later de bezoekersparking van het ziekenhuis opreed en zag hoe iets verderop een persoon uit diezelfde wagen stapte om vervolgens vlug naar de ingang te lopen.

Hij was dit voorval compleet uit het oog verloren tot hij een paar uur later het juiste verband zou leggen. De dokters hadden Sofie onderzocht en bevestigden dat de verwondingen redelijk oppervlakkig waren. De wond rond haar oogje was wel iets serieuzer en moest ook genaaid worden. Er was redelijk wat bloed in het oog terechtgekomen, maar dat probleem zou zichzelf wel oplossen. Wel waren dokters ervan overtuigd dat Sofie een lichte hersenschudding had gehad en daarom was vierentwintig uur observatie absoluut nodig. Ze waren ook erg bezorgd om het feit dat het meisje geregeld het bewustzijn scheen te verliezen, al was het maar voor enkele minuten. In de vroege ochtend gingen de artsen een neuroloog laten langskomen.

Ondertussen was het buiten beginnen regenen. Petra en Mark zaten langs het bed van hun dochter. Petra hield haar handje vast. Geen van beide ouders begreep wat er de laatste uren allemaal was voorgevallen. Ze voelden zich ongelofelijk machteloos. Had Sofie zichzelf dit allemaal aangedaan? Dat kon toch niet? Uit angst iets verkeerd te zeggen, hielden beiden hun gedachten voor zichzelf. Het gepiep van de hartmonitor was het enige dat zich niet zomaar gewonnen gaf aan de stilte.

“Wil jij ook koffie?”, vroeg Mark uiteindelijk.

“Nee, een glas water is ok.”

Mark stond op. Hij voelde de brief in zijn broekzak en greep ernaar. Hij plooide hem vlak en las wat erop geschreven stond. Hij ging weer zitten.

“Is er iets, Mark?”

Geen antwoord. Het leek alsof Mark gehypnotiseerd werd door de letters op dat witte papier. Dan sprong hij weer rechtop.

“Verdomme, personeelsparking!”, was het laatste dat hij uitriep voor hij als een wilde de kamer uitstormde.

WORDT VERVOLGD

Comments