De kast - een vervolgverhaal (deel 7)

By Geert, 29 December, 2010

[Tjonge, dit is nu al het zevende deel van mijn experimentje. Al had ik bij het eerste hoofdstuk geen flauw idee van waar ik zou terecht komen, nu kan ik zeggen dat de puzzelstukjes langzaamaan in elkaar beginnen te vallen. En ja, ik begin nu door te hebben hoe het zal eindigen. Ik vermoed nog een hoofdstukje of vijf en dan tracteer ik jullie op de 'grote' finale. Is dat niet mooi?]

Het beest kon zich nog net onder het bed van het kind verschuilen toen de lamp in de kamer aansprong. De vader liep regelrecht naar de hoek van de kamer, gestuurd door het geschreeuw van zijn dochter. Het moest zich inhouden om niet vanonder het bed te springen en hem naar de keel te vliegen. In een enkele ruk zou het de slokdarm uit dat lijf kunnen rukken. Alhoewel het helemaal niets aan het vlees had, want enkel het jonge en onbezoedeld vlees kon door het beest gebruikt worden, zou het toch genieten van het aan stukken te rijten. En van die weeïge geur. En de smaak van het bloed. Het zou voorlopig echter bij smachten blijven, want het licht vormde een onoverkoombare barrière. Best zich zo stil mogelijk houden, dus.


Toen het de blote voeten van de moeder zag verschijnen, begon het beest oncontroleerbaar te kokhalzen. Die geur was moordend voor het beest. Snel schuifelde het dieper onder het bed. Er was iets aan die moeders dat afstotend werkte. Het kreeg er geen vat op. Het wist wel dat, mocht het zijn tanden in dat moedervlees zetten, het zou vergaan in enkele seconden. Moedervlees en licht waren de grootste vijanden voor het beest.

De moeder begon hysterisch door de kamer te lopen. Ze verschoof een stoel, gooide dekens op de grond en ging op haar knieën voor het bed zitten. Een hand greep naar het laken dat over het bed hing. Het beest trok zich verder terug in de schaduw. Het lichaam van de vrouw blokkeerde het licht. Een tweede hand plaatste zich op de houten vloer. Het lijf van het beest begon te rillen.

“Petra,” weerklonk de stem van de man. De vrouw leek even te bevriezen alsof ze iets opmerkte, maar keek toen van het bed weg. Enkele seconden later verdween de vrouw weer uit het gezichtsveld. Het gevaar was geweken.

Het beest begreep er niets van. Dit was nog nooit gebeurd. Normaal gezien had het ’s nachts het rijk helemaal voor zich. Dan kon het voorzichtig uit de schuilplaats kruipen en rustig op het bed klimmen. Als het kind al wakker was dan was het gewoonlijk zo verstijfd van de angst dat het amper kon jammeren. Schreeuwde het toch dan moest het beest gewoon vlugger handelen en het kind verdoven met een snelle beet in de nek. Maar het tafereel dat er zich zonet afspeelde was nog nooit voorgevallen.

En dat was natuurlijk allemaal de schuld van de moeder. Het had al een onheilspellend voorgevoel gekregen toen het beest eerder die dag voor het raam was gekropen. Het was niet helemaal zeker, maar het dacht wel dat het kind recht naar het raam keek. Was het nog op tijd weggesprongen? Had het kind meer gezien dan het mocht? Misschien was het meisje door die flater wel voorbereid en had ze daarom die valstrik gelegd?

Neen, toch bleef het beest overtuigd dat het de moeder was. Het is altijd de moeder. Waarom was die anders dan blijven slapen? Was dat meer dan toeval? Was dat misschien een spelletje waarbij het beest werd uitgedaagd om zich te laten vangen? Het begreep er niets van.

Misschien was zijn vorige prooi misschien wel de aanleiding? Het sliep zo zorgeloos in dat bedje. Met zijn armpjes om een pluchen konijn gevouwen. Pas toen het beest zijn grote bek opensperde floepten de oogjes open, maar toen was het natuurlijk al te laat. Veel te laat. Een enkele beet volstond en dat was goed. Zo werd er niet al te veel bloed verspild, in tegenstelling tot daarnet. Neen, het belangrijkste was dat het beest de prooi zo ongeschonden mogelijk naar de schuilplaats kon brengen. Naar de kast.

Ondertussen was het weer stil in de kamer. De schaduwen dansten in de gloed van de lamp. Mocht het kunnen dan zou het beest zo snel mogelijk weer in die kast verdwijnen, maar helaas moest het nog geduld oefenen tot het licht werd gedoofd. De vingernagels van het beest krasten ongeduldig in de houten planken van de vloer. Het was trots op die handen. Bij iedere vangst gingen ze er immers steeds meer menselijk uitzien. Het zou niet lang meer duren of het transformatieproces liep op zijn einde. Nog een prooi of zes. Misschien zelfs nog minder. Zou het dan weer uit het duister kunnen ontsnappen? Zou het licht dan geen kwaad meer kunnen?

In de deuropening van de kamer verscheen een gestalte. Het beest kroop voorzichtig tot onder de voet van het bed om beter te kunnen zien. Inderdaad, het was de vader. Hij staarde voor zich uit, met zijn blik op oneindig. In zijn handen hield hij wat kleren en een sleutelbos.

“Kom, wat dichter. Kom, dichter. Dan kan ik je hart uit je lijf rukken,” dacht het beest vol van verwachting. Van puur enthousiasme gleed een vinger uit de schaduw van het bed. Bijna direct begon het vlees te sudderen en steeg er een ranzige geur van gebraden vlees op. Haastig trok het de hand weer onder het bed.

Plots schrok de man uit zijn roes door het geluid van een dichtslaande deur beneden. Ook het beest was even de kluts kwijt want voor het zich goed en wel realiseerde wat er gebeurde had de man het licht in de kinderkamer al uitgeschakeld en de deurklink vastgegrepen. In een wanhoopspoging sprong het nog naar voor, maar botste recht tegen de dichtvallende deur. Nu was de woede compleet. Het rende nog even als een wilde door de kamer en scheurde de teddybeer in stukken vaneen. Het sprong op de vensterbank in de hoop nog een glimp op te vangen van zijn gemiste prooi, maar het helblauwe flikkerlicht van de ambulance stak als naalden in de grote ogen van het beest.

Grommend liep het terug naar de schuilplaats, de ingebouwde kast. Toen het in de kast zat trok het woedend de deur dicht. De deur leek even dicht te blijven, omdat het slot helemaal uit het hout was gewrongen, gleed ze weer een stukje open. Door de kier kon je duidelijk zien dat de kast was gevuld met kleding en wat speelgoed. Van een levend wezen was geen spoor te bekennen.

WORDT VERVOLGD

Comments